Ik sta op de Coolsingel. Ik heb net mijn fiets weggezet. Samen met mijn team sta ik ernstig bezweet, stinkend en uitgeput, van het applaus van het publiek en de muziek te genieten. Ik wacht totdat we het signaal krijgen dat we door mogen lopen, zodat we dat laatste beetje finish mogen doen, en dan is mijn enorme inspanning van het afgelopen weekend eindelijk voorbij.
Ik heb zin in het laatste beetje Coolsingel. De vorige keren mocht ik dat ook lopen, maar waren het mijn ouders die meededen aan de Roparun. Ik liep dat laatste stukje altijd voor spek en bonen mee: ik deed nooit mee aan de Roparun maar deed het gewoon samen met mijn ouders. Ik moffelde me dan altijd een beetje weg, want het draaide niet om mij, het draaide om de helden die de Roparun wel gelopen hadden. Dat heb ik vijf keer eerder gedaan, en iedere keer deed ik mijn best om er niet te zijn.
Deze keer niet. Ik sta met mijn borst vooruit, zo vooraan als mogelijk, en ik mag er zijn. Kijk naar mij, kijk eens wat ik net gedaan heb. Ik ben uitgeput, maar ik heb het gedaan. De tocht van Parijs naar Rotterdam gefietst. En het applaus is net zo lief voor de rest van het team als dat het voor mij is.
En zwaar was het. Ik heb een behoorlijk weekend doorgemaakt. Maar eerst de vraag, voor degenen die het niet weten, wat is de Roparun precies en hoe zit het in elkaar?
De Roparun begint altijd de zaterdag van het Pinksterweekend, en eindigt Tweede Pinksterdag. Je begint in Parijs en eindigt in Rotterdam. Het doel van het team is om de afstand af te leggen, en van tevoren zoveel mogelijk sponsors te verzamelen die geld willen storten. Dat geld gaat naar palliatieve zorg: zorg voor mensen die terminale kanker hebben, om hun laatste dagen aangenamer te maken.
Er zijn vier groepen mensen bij betrokken:

– De lopers. Zij zijn de ware helden van de Roparun. Zoals de teamcaptain het noemde, de ‘prinsjes en prinsesjes’. De Roparun is een estafetteloop: steeds loopt een loper een kilometer waarna hij of zij wordt afgelost door een andere loper.
– De fietsers. Zij begeleiden de lopers. Ik was een fietser. De fietsers worden ook afgelost, maar op veel grotere afstanden(40 kilometer bijvoorbeeld). Hun doel is om de route te navigeren en te kijken waar de lopers steeds heen moeten. Ook moeten ze de snelheid van de loper bijhouden en ervoor zorgen dat hij/zij niet te snel gaat. Je fietst dus niet hard: 11 tot 15 km/u, het tempo van de loper.
– De chauffeurs. Zij zijn verantwoordelijk voor de wisseling van de lopers en houden het steeds bij wanneer een loper een kilometer heeft gelopen, zodat de volgende hem/haar af kan lossen. Als chauffeur zet je een loper af, en zodra die aangetikt is rij je met het busje verder naar de volgende kilometer waar je vervolgens weer zorgt voor de volgende aflossing.
– De catering en verdere ondersteuning. Zonder deze groep is de Roparun pas echt een hel. Deze mensen zorgen voor het eten en het slapen. Ze zetten de kampen steeds op zodat de lopers, de fietsers en de chauffeurs goed verzorgd zijn, en ze koken. De fysiotherapeuten vallen hier ook onder: ze masseren de lopers en andere mensen bij blessures(ik, als kerngezonde, blessureloze fietser heb helaas geen massage gehad).

Binnen een Roparunteam(ik zat in team 13) zijn er twee teams, team A en team B. In elk team zitten vier lopers, twee fietsers en twee chauffeurs: de verdere ondersteuning staat steeds bij de wisselpunten tussen de teams. Elk team neemt steeds een bepaalde afstand voor zijn/haar rekening, een afstand tussen de 30 en de 60 kilometer. Binnen die afstand lossen de vier lopers van dat team elkaar steeds af om de kilometer. Het andere team, dat op dat moment niet aan het lopen is, wordt afgezet bij het volgende wisselpunt en eet daar, slaapt daar, en rust over het algemeen gewoon uit, totdat zij moeten lopen. Dan rust het andere team weer uit. Als fietser doe je de hele weg van je team: er is geen aflossing onderweg, je kan pas uitrusten als je de hele route van je team hebt gehad en je door het andere team wordt afgelost.
Got it? Mooi. Ik zat in team B, en was daar, nogmaals, fietser, dus begeleider en navigator van de lopers, samen met een andere. Eén van ons tweeën navigeerde steeds, de ander bleef achter de loper fietsen zodat mensen die van achteren in kwamen halen konden zien dat we er waren.

Het begon vrij lastig in Frankrijk. Mijn eerste ronde was 60 kilometer, het langste deel was gelijk het eerste deel, maar dat was te doen omdat ik genoeg had geslapen. Het zwaarste is niet het fietsen: het is het fietsen met slaapgebrek, en daar kwam ik op de tweede dag ook wel achter. Het lastigste was dat ik geen makkelijke slaper ben. Ik slaap alleen echt goed in een bed, zonder enig daglicht of lawaai. Daarom had ik de eerste nacht vrij weinig slaap erop zitten door een hoosbui van jewelste, en kon ik pas na de tweede nacht echt goed slapen in de auto, door pure vermoeidheid. (De laatste rit in de auto duurde voor mij vijf minuten omdat ik de rest sliep, en aan het eind durfde ik mijn ogen niet meer te sluiten omdat ik dan in slaap zou vallen)
Ik heb momenten gehad waarop het geweldig ging. Zele, een dorp halverwege België, is voor de meeste Roparunners het punt waarop het alleen maar beter wordt, en het dorp is zelf ook geweldig omdat het alles uit de kast haalt om de Roparunners te verwelkomen. En dat deden ze: ik heb drie of vier podia gehad waar we langs gingen. Het dorp was zo geweldig dat we het met beide teams hebben doorlopen, zowel team A als team B, omdat niemand het wilde missen – en terecht, we hebben het hele dorp doorlopen met een glimlach. Met al dat enthousiasme wordt het moeilijk om niet gemotiveerd te zijn.
Of Bertry, een paar kilometers eerder, het eerste Franse dorp dat echt wat met de Roparunners deed. Over het algemeen kom je in Frankrijk niet veel verder dan wat half gemeend applaus hier en daar, maar Bertry was het eerste dorp waar er echt applaus was. Waar je kon douchen.
Wat geweldig was, want die etappe fietsen was voor mij echt een ramp. Ik had buikpijn, wilde slapen, had veel te veel gezweet, en al die Franse heuvels begonnen op elkaar te lijken, en ik wilde niet meer dus was het geweldig dat daar een douche was, een zak chips, en een fles appelsap om me te redden van de instorting.
En wat ook een ramp was, was het rondje na Zele. Midden in de nacht, met veel te weinig slaap, door de duisternis fietsen, waar geen hond is hoewel je net in Zele bent ontvangen. En het klinkt verwend, maar door die moeheid en door dat gebrek aan applaus zat ik er ineens helemaal doorheen en wilde ik eigenlijk niet meer. Mijn motivatie was verdwenen.
Wat ben ik blij dat ik toch doorging, want na Zele kwam ik aan in Nederland, en daar werd het alleen maar leuk. Ik heb mezelf toen ook mentaal in mijn gezicht geslagen, waarom wilde ik ook alweer stoppen?! In Zele werden we uitgebreid verwelkomd, maar dat was op een gegeven moment voorbij. Dit hield maar niet op. Steeds weer mensen aan de kant, steeds weer aangemoedigd worden, steeds weer een uitgestoken hand om tegen te slaan, steeds weer mensen die riepen dat we er bijna waren. De kilometers vlogen voorbij. Het was fantastisch, en ineens had ik door waarom mensen zo graag de Roparun liepen. Ik vond het bijna jammer toen we aankwamen, want door al die aanmoediging voelde ik me onoverwinnelijk.
En onoverwinnelijk genoeg om het laatste punt aan te kunnen, het laatste stukje tot de finish aan de Coolsingel. Want dat was de zwaarste ronde van allemaal. En om dat uit te leggen moet ik even ingaan op hoe het eind werkt.
Normaal gesproken zijn de chauffeurs verantwoordelijk voor de wissel en houden die de kilometers bij. Maar op dit laatste stuk mogen de auto’s niet komen, dus is één van de fietsers verantwoordelijk voor de kilometers en de navigatie. De rest van de lopers blijft op de fiets, bij de loper, en wacht op het sein van de fietser. En wie kreeg die schone taak? Jep. Ik moest de kilometers bijhouden, navigeren, zorgen voor al het eten en drinken, en onvoorziene omstandigheden. Eén van de lopers had een fiets die een lekke band bleek te hebben, een andere loper stopte even bij zijn vrouw en kinderen waardoor ik hem kwijt was(wat overigens niet onvoorzien was, hij had het van tevoren met ons afgesproken), en meer van dat soort dingen. Plus dat ik ook nog eens moest fietsen, kapot moe was, en mijn buikpijn behoorlijk heftig was.
Maar dankzij al het applaus en al de aanmoediging was dit niet zo lastig om me erdoorheen te slaan. Al die mensen die maar aan de kant stonden en bleven bevestigen dat we kanjers waren, alle muziek, het was het meer dan waard. Ergens aan het eind kwam team A erbij zodat we als één front de finish konden halen. We stonden met z’n allen aan het eind, en dat voelde geweldig.

En nu sta ik op de Coolsingel. De eigenlijke finish is een paar straten eerder, op het Wilhelminaplein. Daarna is iedereen van zijn fiets af gestapt, zijn de chauffeurs en de ondersteuning erbij gekomen, en konden we met z’n allen richting Coolsingel lopen voor de finish met publiek. Er heerst een euforisch gevoel onder ons allemaal. Ikzelf ben twee of drie keer bijna in huilen uitgebarsten. Van vermoeidheid en van opluchting.
Ik heb al iemand aan de kant zien staan die speciaal voor mij is gekomen, wat me nog een verdere boost gaf. En nu ook hoor ik het applaus en zie ik alle uitgestoken handen. Het applaus is voor het team. Voor ons allemaal en de moeite die we erin hebben gestoken. Voor al het geld dat we hebben opgebracht voor kankerpatiënten. En het is ook voor mij.
Ik weet al dat ik na afloop een roos zal ontvangen. Ik weet ook al dat ik die roos zo hoog mogelijk in de lucht zal houden als ik wegloop van de finish. Omdat iedereen het mag weten, wat ik gedaan heb, dat ik mee heb mogen lopen.
Maar nu sta ik nog op de Coolsingel. Het team voor ons is gaan lopen, wij wachten nog op het sein. Er wordt nog één laatste groepsfoto genomen.
Dan krijgen we het sein dat we mogen. Ik sluit heel even mijn ogen. Ik sta vooraan, borst vooruit, en ben trots.
Dan doe ik mijn ogen open en begin ik met lopen.

I got the eye of the tiger
The fire
Dancing through the fire
’Cause I am the champion
And you’re gonna hear me roar
Louder, louder than the lion
’Cause I am the champion
And you’re gonna hear me roar –
Katy Perry, “Roar”